fluweelbanner

MENU

KenmerkenSleutel X. subtomentosus X. ferrugineus X. moravicus X. pelletieri X. chrysenteron X. communis X. rubellus X. bubalinus X. ripariellus X. cisalpinus X. pruinatus X. porosporus X. fennicus X. badiusX. parasiticus Links

intro

intro2

intro3

Fluweelboleten, zoals de naam al zegt, zijn gekenmerkt door een droog hoedoppervlak, dat fluwelig aandoet, vooral bij verse en jonge exemplaren. Later breekt bij veel soorten de hoedhuid open in kleine, onregelmatige plakjes. In de barstjes tussen die plakjes is dan het onderliggende hoedvlees zichtbaar. De steel is bij de meeste fluweelboleten slank, cilindrisch, en vaak in een puntje uitlopend aan de basis, zelden is de steel naar de voet verdikt.

Het is echter niet altijd gemakkelijk om op grond van deze omschrijving een duidelijke scheiding te maken tussen fluweelboleten en de “echte” boleten van het geslacht Boletus, waartoe o.a. het Eekhoorntjesbrood behoort. Over het algemeen hebben die echte boleten een dikke, naar de voet verbrede steel, en vaak ook een duidelijk netwerk, ten minste aan te top van de steel. Maar er zijn nogal wat twijfelgevallen. Dit leidde er toe dat de Fluweelboleten door veel auteurs tot het geslacht Boletus worden gerekend, soms als een ondergeslacht of sectie. Dit is bijvoorbeeld nog steeds het geval in de recente herdruk van de British Fungusflora vol. 1. (Watling & Hills, 2005).

Het moleculair onderzoek van de afgelopen jaren heeft veel bijgedragen tot een nieuw inzicht in de relaties tussen de verschillende boleten groepen. Langzamerhand tekent zich een patroon af, waarbij duidelijk wordt dat de fluweelboleten niet nauw verwant zijn aan de echte boleten. Echter, het patroon is nog niet compleet. In de meest recente monografie van Xerocomus (Ladurner & Simonini, 2003) wordt dit geslacht ruim opgevat, waarbij ook bijvoorbeeld Boletus impolitus en B. pulverulentus in Xerocomus worden geplaatst. Het voortschrijdende moleculaire onderzoek maakt echter duidelijk dat een verdere opsplitsing van de fluweelboleten nodig zal zijn. Beide bovengenoemde soorten horen zeker in Xerocomus in strikte zin niet thuis. Ook moeten de Kostgangerboleet, X. parasiticus en de Kastanjeboleet, X. badius, elk in een apart geslacht worden geplaatst. Wat dan over blijft zijn twee, duidelijk gescheiden groepen: die van de Fluweelboleet, X. subtomentosus, waartoe, misschien voor sommigen verrassend genoeg ook de Goudplaatzwam behoort, en die van de Roodsteelfluweelboleet, X. chrysenteron. Het is goed denkbaar dat de laatstgenoemde groep ook nog als apart geslacht zal worden afgescheiden. De toekomst zal het leren.

In deze bewerking van de Fluweelboleten van Nederland kies ik voor een compromis: wèl een scheiding tussen Boletus en Xerocomus. Ik volg daarbij voornamelijk de opvattingen van Ladurner & Simonini (2003) maar laat Boletus impolitus, B. pulverulentus en B. depilatus buiten beschouwing, omdat ik het sterke vermoeden heb dat deze soorten niet in Xerocomus thuishoren. Ook accepteer ik het geslacht Pseudoboletus voor de Kostgangerboleet, maar de rest van Xerocomus laat ik voorlopig zoals die is, en concentreer me vooral op de vraag hoe je de soorten binnen dit geslacht goed kunt onderscheiden en op naam kunt brengen.