'
fluweelsleutel

In de gedrukte versie in Coolia 50(1). 2007 staat een fout in lid 13 van deze sleutel met betrekking tot de Q waarde van de sporen. Dat is hier verbeterd.

1. Parasitair groeiend op de Aardappelbovist

Kostgangerboleet,

Pseudoboletus parasiticus

1. Niet parasitair groeiend

2.

2. Hoed kleverig bij vocht, glad bij droogte

Kastanjeboleet,

Xerocomus badius

2. Hoed droog en viltig

3.

3. Onderzijde van de hoed met plaatjesachtige structuren, die vaak anastomoseren     

Goudplaatzwam,

Xerocomus pelletieri

3. Onderzijde van hoed met buisjes

4.

4. Steel vaak, maar niet altijd met ribben en lijsten, die soms in een (incompleet) grof netwerk samenkomen; hoedhuid met fijne geïncrusteerde hyfen, waarvan het pigment oplost in een zwakke KOH oplossing; hoed lang een aaneengesloten fijn viltig laagje, dat pas laat openbarst in fijne aangedrukte schubjes; vlees en poriën nooit snel en sterk blauw verkleurend

5.

4. Steel nooit met ribben en lijsten die een schijnbaar netwerk vormen; hoed vaak sterk openbarstend; hoedhuid met incrustaties die niet oplossen in KOH; vlees meestal snel of langzaam blauw wordend in hoed en of steel, zelden helemaal niet verkleurend          

8.

5. Hoed en steel tamelijk bleek okergeel tot okerbruin; poriën klein (<0.5 mm) en bleek, bruin wordend bij druk; steel nooit met een netwerk van wijd uitstaande ribben; sporen relatief klein en breed, Q 1.7- 2.3, vrijwel kleurloos en met slechts een zwak deukje boven de apiculus                      

Fijnschubbige fluweelboleet,

Xerocomus moravicus

5. Hoed anders van kleur, variërend van geelbruin tot roodbruin of groene of olijf tinten, zelden helder geel zonder oker inslag; poriën groter en gele tot heldergeel; steel vaak met ribben en lijsten; sporen groter en geel tot geelbruin in water met een iets geprononceerder deukje boven de apiculus

6.

6. Vlees van de hoed en steel wittig; basaal mycelium geelachtig         

Bruine fluweelboleet,

Xerocomus ferrugineus

6. Vlees van hoed en steel bleek tot intens geel; basaal mycelium wit of helder goudgeel         

7.

7. Basaal mycelium helder goudgeel; sporen relatief kort, Q-waarde gemiddeld kleiner dan 2.3 (niet bekend uit Nederland)            

Xerocomus chrysonemus,

niet uit Nederland bekend

. Basaal mycelium wit; sporen langwerpiger, Q waarde groter dan 2.3

Gewone fluweelboleet,

Xerocomus subtomentosus

8. Sporen duidelijk afgeknot aan de top                                                                    

9.

8. Sporen niet afgeknot aan de top                                                                            

10.

.9. Hoed (en vaak ook steel) zonder rode tinten; sporen glad   

Sombere fluweelboleet,

Xerocomus porosporus

9. Hoed en steel rood; sporen fijn gestreept

Noordelijke fluweelboleet,

Xerocomus fennicus

10. Vlees en poriën niet of zwak blauw verkleurend (langer dan drie minuten)

11.

10. Vlees en poriën, vaak ook het oppervlak van hoed en steel snel en duidelijk blauw verkleurend

13.

11. Vlees slechts langzaam verkleurend; in de steelbasis duidelijk met rode puntjes     

Blozende fluweelboleet,

Xerocomus communis

11. Vlees niet of nauwelijks verkleurend; zonder rode puntjes

12.

12. Hoed bruin, soms donkerbruin, vaak met rode of olijf tinten, meestal snel en sterk openbarstend, waarbij het rode hoedvlees zichtbaar wordt; vlees wittig, meestal niet of nauwelijks blauw verkleurend; hoedhuid tot 500 µm dik en sterk geïncrusteerde, eindcellen overwegend cilindrisch; alleen (?) bij coniferen

Roodstelige fluweelboleet,

Xerocomus chrysenteron

12. Hoed zeer donker roodbruin of purperbruin, in verse staat dof alsof het van een waslaagje is voorzien, niet of nauwelijks openbarstend; hoedhuid tot 250 µm dik en bestaande uit rondachtige elementen; eindcellen zijn relatief kort en breed, afgerond of torpedovormig en matig tot zwak geïncrusteerde; bij Beuk           

Purperbruine fluweelboleet,

Xerocomus pruinatus

13. Vlees in de steelvoet met hele kleine helder rode puntjes, die schaars tot talrijk kunnen zijn; sporen relatief breed, Q waarde < 2.5

14.

13. Vlees in de steelvoet zonder dergelijke rode puntjes; sporen relatief smal, Q waarde gemiddeld > 2.5

15.

14. Hoed en ten minste het onderste deel van de steel helder rood; alle delen meestal snel blauw verkleurend; vlees heldergeel       

Rode boleet,

Xerocomus rubellus

14. Hoed bruin tot geelbruin, meestal met een duidelijk roze inslag; vaak minder snel blauw verkleurend; vlees wittig tot bleek geel

Blozende fluweelboleet,

Xerocomus communis

15.  Hoed en steel rood tot donker wijnrood; hoedhuid bijna een epitheel met brede, bolvormige tot breed knotsvormige elementen

Wijnrode boleet,

Xerocous ripariellus

15. Hoed bruin tot roodbruin; hoedhuid een trichoderm van cilindrische hyfen met torpedovormige tot knotsvormige elementen

16.

16. Hoed bruin, met of zonder rode tinten, sterk barstend en dan het rozerode vlees tonend; vlees, vooral in de steel, sterk blauw verkleurend; hoedvlees niet roze verkleurend bij doorsnijden; sporen gestreept (SEM)

Blauwvlekkende fluweelboleet,

Xerocomus cisalpinus

16. Hoed aanvankelijk vrij donker bruin, spoedig een tamelijk lichte okerbruine kleur krijgend, meestal met een opvallend lichtere randzone; meestal niet of pas laat openbarstend; hoedvlees in een zone van ongeveer ½ cm rozerood verkleurend bij doorsnijden, blauw verkleuring meestal beperkt tot de zone boven de aanhechting van de buisjes en de top of het midden van de steel; sporen niet gestreept       

Okerbruine fluweelboleet,

Xerocomus bubalinus