pelletriert

Xerocomus pelletieri (Lév.) Bresinsky & Binder.

Hoed 30-90(-110) mm breed, halfbolvormig dan gewelfd met neergebogen rand, roodbruin tot donker bruin soms met olijf tinten, geheel fijn fluwelig tot fijn schubbig, later soms openbarstend in kleine aangedrukte schubjes waartussen het blekere hoedvlees zichtbaar wordt. Plaatjes wijd uiteen, aangehecht, dik, vaak door aders onderling verbonden, helder goudgeel. Steel 20-90 x 3-20 mm, cilindrisch of naar voet versmald, roodbruin vezelig-schubbig, soms met lengteribben op blekere, geelachtige ondergrond. Vlees rossig in hoed, geel of wittig in steel, niet verkleurend bij kneuzing. Geur en smaak onbeduidend.

Sporen 10-14(-14.5) x 3.5-5.0 µm, Q = 2.3-3.2, Qav = 2.7-2.9, ellipsvormig tot spoelvormig met deukje boven de apiculus, geel in water met iets verdikte wand. Hoedhuid een trichoderm van cilindrische, gesepteerde hyfen met cilindrische tot iets verbrede eindcellen, 35-70 x 6-20 µm. Pigment bruin, korrelig op de wand van de hyfen, oplosbaar in KOH. 

Ecologie en verspreiding.—Ectomycorrhiza vormend met Eik in loofbossen en lanen op zandige en lemige bodems. Zeer zeldzaam en bedreigd met uitsterven.

De Goudplaatzwam is een buitenbeentje met zijn dikke, goudgele plaatjes in plaats van buisjes aan de onderzijde van de hoed. Toch is het in alle opzichten een echte fluweelboleet, en heel nauw verwant aan de Fluweelboleet, X. subtomentosus en wordt daarom niet meer in het afzonderlijke geslacht Phylloporus ondergebracht. Het is een levend bewijs dat de plaatjes structuur in de loop van de evolutie meer malen onafhankelijk is ontstaan. De soort is zonder enige probleem te herkennen en kan niet met iets anders worden verwisseld. Het “geslacht” Phylloporus kent buiten Europa vele soorten en vormen, vooral op het Zuidelijk halfrond. Of deze allemaal tot de fluweelboleten behoren, is een vraag die nog moet worden beantwoord. Er kan hier nl ook sprake zijn van oppervlakkige gelijkenis door convergente evolutie.

 

goudplaatzwam