Xerocomus bubalinus (Oolbekkink & Duin) Redeuilh

Sin: Boletus bubalinus Oolbekkink & Duin

 

Hoed 20-120 mm, halfbolvormig tot gewelfd dan uitspreidend, met iets ingebogen rand, jonge exemplaren vaak tamelijk donker, warm bruin met lichtere okerkleurige rand, later over het algemeen bleek oker- of geelbruin met blekere rand, nooit met somber bruine of olijf tinten; oppervlak jong typisch iets berijpt-fluwelig en dof, later mooi regelmatig aangedrukt viltig of fijnschubbig, niet of pas laat openbrekend, waarbij het bleek okerkleurige vlees zichtbaar wordt. Buisjes aangehecht tot aflopend, recht of iets buikig, tot 14 mm lang, geel dan groengeel, blauw verkleurend bij kneuzing. Poriën 1-2 per mm, rond dan onregelmatig hoekig, helder geel in jonge, verse exemplaren, dan vuilgeel, blauw verkleurend bij kneuzing. Steel 30-80 x 3-15 mm, cilindrisch, vaak naar voet in een puntje uitlopend, geeloker, tamelijk grof vezelig, soms met roze tinten in het middelste deel. Vlees roze in de zone direct onder de hoedhuid, verder wit tot gelig in de hoed en wittig in de steeltop, vaak bruinig in het onderste deel van de steel, heel typisch blauw verkleuren in de hoed in de zone net boven de buisjes en in het bovenste deel van de steel; soms met rode tinten in de steelvoet, die niet moeten worden verward met de rode puntjes van de Blozende fluweelboleet. Geur en smaak onbeduidend.

Sporen 10.5-16.5 x 4.5-6.0 (-6.3) µm, av. 12.5-15 x 4.9-5.4, Q =2.2-3.5, Qav – 2.4-3.0, ellipsvormig met een duidelijk deukje boven de apiculus, bleek bruin in water met een iets verdikte wand. Hoedhuid een tot 200 μm dik, iets onregelmatig trichoderm van fijn tot grof geincrusteerd hyfen, met over het algemeen iets taps toelopende, torpedo vormige, relatief slanke eindcellen, 5-18 breed.

Ecologie en verspreiding.—Ectomycorrhiza vormend met loofbomen, voornamelijk Populier, soms met Linde of Eik, op humeuze, voedselrijke, zandige of lemige bodem. Verspreiding slecht bekend, maar in elk  geval redelijk algemeen in de binnenduinrand, vooral bij Abeel. Ook bekend uit Oostenrijk en Duitsland.

Deze fluweelboleet met opvallende kenmerken, is al ruim 15 jaar geleden beschreven door Oolbekkink en Van Duin (1991) maar is nooit echt goed bekend geworden. Toch is het een soort die, met enige oefening, goed in het veld al is te herkennen. Vooral de relatief  bleke, okerbruine hoed, vaak met een lichte rand, de relatief helder gele poriën, en de typische verkleuring van het vlees zijn daarbij goede hulpmiddelen. Bleke vormen van de Blozende fluweelboleet, X. communis, kunnen worden onderscheiden door de aanwezigheid van rode puntjes in de steelvoet en een ander verkleuringpatroon van het vlees, vooral door het ontbreken van de rozerode verkleuring van het bovenste hoedvlees. De relatief slanke sporen, die gemiddels een Q-waarde hebben groter van 2.5, vormen een goed aanvullend microscopisch verschil. 

 

bubalinus1

bubalinus2

duitsland